Home > Kinderen > Genen zeggen wie je bent – feiten en fabels
Kinderen

Genen zeggen wie je bent – feiten en fabels

30.000 minuscule deeltjes in de kern van een cel bepalen wie jij bent. Je lengte, de kleur van je ogen, je gevoel voor humor en hoe slim je bent… Maar ze bepalen niet alles. Lees in deze fabels en feiten wat genen zijn, wat ze wel en niet doen en wat mensen allemaal kunnen met dit erfelijk materiaal.

Feit: Genen bepalen eigenschappen van mensen

Mensen en dieren bestaan uit heel veel verschillende weefsels die allemaal zijn opgebouwd uit cellen. Die zorgen ervoor dat alles goed werkt. In de cel zitten chromosomen. Op de chromosomen zitten genen. Genen worden ook wel erfelijk materiaal genoemd. Ze bepalen onze eigenschappen. Bijvoorbeeld onze kleur haar en ogen. Maar ook of iemand makkelijk bepaalde ziektes kan krijgen. Mensen hebben 30.000 genen. Een worm of een fruitvlieg heeft er 20.000. Helemaal niet zo’n groot verschil. Vroeger dachten wetenschappers dat één gen één eigenschap bepaalde. Nu weten we dat genen echte teamspelers zijn. Een groepje heeft samen invloed op een bepaalde eigenschap. Dat maakt het voor wetenschappers lastig om te bepalen welk gen precies wát doet. Het is ook wel weer handig. Als een gen kapotgaat, is er niets aan de hand, andere nemen het werk gewoon over.

Fabel: DNA is hetzelfde als een gen

DNA is een molecuul in de kern van een cel, die de erfelijke informatie van mensen bevat. Bijna elke lichaamscel heeft een kern. Al die celkernen bevatten hetzelfde DNA. Het DNA is weer verdeeld in ketens die chromosomen heten. Iedereen heeft 46 chromosomen. Je krijgt er 23 van je vader en 23 van je moeder. Op die chromosomen liggen de genen. En dus heb je er twee van elk gen. Eentje aan de kant van je vader en eentje aan de kant van je moeder. DNA en genen zijn dus niet hetzelfde, maar ze hebben wel heel veel met elkaar te maken.

Feit: Genen kunnen evolueren

Er kunnen nieuwe genen ontstaan en nutteloze genen verdwijnen of gaan in de slaapstand. Genen evolueren constant. Dat blijkt uit het feit dat mensen veel meer en veel ingewikkeldere genen hebben dan bijvoorbeeld bacteriën, terwijl ze toch een gezamenlijke voorouder hebben. Dat weten onderzoekers omdat ze meten hoeveel bepaalde genen op elkaar lijken. Het was een eencellige die uiteindelijk evolueerde tot de mens. De genen uit die bacterie zijn dus ooit de basis geweest voor de mens. Ondertussen zijn er natuurlijk heel veel genen bij gekomen en hebben ook veel genen een andere functie gekregen.

Fabel: Gedrag zit in de genen

Genen bepalen eigenschappen van mensen, dat is wel duidelijk. Toch bepalen ze niet alles. Hoe lang iemand wordt zit voor een groot deel in de genen, maar voeding en gezondheid zijn daarbij ook heel belangrijk. Hoe zit dat nou met gedrag? Bepalen je genen of je snel boos wordt? Of dat je gevoel voor humor hebt? Onderzoekers zijn heel lang bezig geweest met die vraag. Tweelingenonderzoek maakte dingen wat duidelijker. Eeneiige tweelingen hebben bijna precies dezelfde genen. Daarom lijken ze zoveel op elkaar. Meestal hebben ze ook dezelfde opvoeding en omgeving, maar soms niet. Er zijn ook eeneiige tweelingen die gescheiden zijn opgevoed en dus een andere omgeving hebben. Twee-eiige tweelingen verschillen net zoveel van elkaar als een normale broer en zus, maar hebben wel dezelfde opvoeding en omgeving. Door deze groepen allemaal met elkaar te vergelijken, proberen wetenschappers meer te zeggen over opvoeding of genen. Dat zijn vaak ingewikkelde rekensommen. Uit het onderzoek blijkt dat genen niet rechtstreeks gedrag bepalen, maar wel een beetje. Of je wel of niet gaat roken zit bijvoorbeeld al voor 60 procent in de genen zit. De kans dat je sport leuk vindt ook. Genen sturen een beetje je gedrag, via de hersenen, maar dingen die we meemaken ook. Want als al je vrienden sporten en niet roken, waarom zou jij dan wel een peuk opsteken?

Feit: Met de juiste genen kun je topsporter worden
Maar niet helemaal

Waarom zijn Nederlanders supergoed in voetballen, maar veel minder goed in het lopen van marathons? Dat komt ook allemaal door genen. Die zorgen ervoor hoe goed iemand kan sprinten, energie benutten en zuurstof opnemen. Er zijn op dit moment al meer dan 200 genen bekend die topsporters net iets anders hebben dan gewone mensen. Sommige daarvan zorgen dat je een betere conditie hebt. Andere zorgen juist weer voor extra spierweefsel. Nu al kunnen wetenschappers testen in welke sporten iemand mogelijk goed is door de genen te onderzoeken. Maar met goede genen alleen kom je er niet. Liggend op de bank word je nooit een topsporter, hoe sportief je genen ook zijn. Techniek en heel veel training zijn minstens zo belangrijk om echt goed te worden.

Fabel: Wetenschappers kunnen, net als in Jurassic Park, een dinosaurus opnieuw tot leven wekken

Wetenschappers kunnen dinosaurussen niet opnieuw tot leven wekken. Dat komt omdat het bijna onmogelijk is om bruikbaar DNA te vinden. Hoewel de botten van dino’s goed bewaard zijn gebleven, is er geen spoortje van hun genen te vinden. Als je wel DNA vindt, is het waarschijnlijk te erg beschadigd om iets mee te kunnen doen. Dinosaurussen zijn natuurlijk al tientallen miljoenen jaren geleden uitgestorven. Toch zijn wetenschappers bezig met het ontwikkelen van dinosauruseigenschappen. Dinosaurusgenen zijn namelijk niet verloren gegaan, ze leven nog voort in vogels. Dat vogels niet echt op dinosaurussen lijken, komt omdat de oude genen slapen. Door die oude genen weer te activeren en nieuwe genen juist ‘uit’ te zetten, zouden dino’s toch weer een klein beetje tot leven kunnen komen.

Feit: mensen kunnen knutselen met genen

In 2001 zijn alle 30.000 menselijke genen in kaart gebracht. Hoe meer wetenschappers te weten komen over die genen, hoe meer geknutseld kan worden. Dat is vooral handig bij het opsporen van erfelijke ziektes. Sommige ziektes kunnen al worden behandeld door een ziek gen te vervangen door een gezond gen.
De kennis over genen wordt ook gebruikt om te knutselen aan baby’s in de maak, door kleine dingen te veranderen in de zaad- of eicel. Dat wordt gebruikt om te voorkomen dat kinderen met erfelijke ziektes worden geboren. In principe zou je de techniek ook kunnen gebruiken om een baby naar wens, bijvoorbeeld met een bepaalde kleur ogen, te krijgen. Dat zal voorlopig niet gebeuren. Er is veel discussie over. Moet je wel zo erg ingrijpen in de natuur? De meningen zijn verdeeld.

Feit en fabel: Het is mogelijk om dieren te klonen

Klonen is het maken van een kopie van een dier, een nakomeling van één ouder. Dat is mogelijk door alle genen exact te kopiëren. Het eerste zoogdier dat werd gekloond, was het schaap Dolly in 1996. Daarna werden ook andere dieren zoals muizen, katten, honden, geiten en apen gekloond. Het ging alleen niet zo makkelijk. De meeste klonen gingen al dood voordat ze werden geboren. Gekloonde dieren die wel werden geboren, waren niet gezond. Aan de kloontechniek moet dus nog wel wat gebeuren. Als het lukt om dat goed te krijgen, is het in principe ook mogelijk om mensen te klonen. Dan kun je een kopietje van jezelf krijgen.

Feit: Genen zijn heel makkelijk om te helpen bij het opsporen van criminelen

Alle mensen hebben verschillende genen. De kans dat iemand hetzelfde DNA heeft als jij, is nihil. Daarom gebruikt de politie vaak DNA-materiaal om misdrijven op te lossen. Mensen laten vaak iets achter na het plegen van een misdaad. Bijvoorbeeld een sigarettenpeuk (met speeksel) of bloeddruppels. Een haar is al genoeg. Als dit is gevonden, onderzoekt de politie het DNA en vergelijkt dit met dat van een verdachte. Ook zijn er al veel mensen van wie het DNA is opgeslagen in een databank. Als ze een match vinden met de achtergelaten sporen, heb je de dader te pakken.